Introductie

De Koninklijke Marine (KM)Is een Nederlands krijgsmachtdeel, naast de Koninklijke Landmacht, de Koninklijke Luchtmacht en de Koninklijke Marechaussee. Het is het oudste krijgsmachtdeel van Nederland en haar motto luidt: wereldwijd veiligheid op en vanuit zee.

Sinds november 2005 is de Koninklijke Marine geen zelfstandige organisatie met een eigen bevelhebber meer. De operationele eenheden van de Marine zijn toen opgegaan in het Commando Zeestrijdkrachten met als afkorting (CZSK) en aan het roer de Commandant Zeestrijdkrachten, op dit moment Luitenant-generaal der Mariniers Rob Verkerk, die direct onder de Commandant der Strijd krachten geplaatst is.

Het Korps Mariniers maakt deel uit van de Koninklijke Marine. De Marine Luchtvaartdienst (MLD) werd in 2008 geïntegreerd in het Defensie Helikopter Commando en ondergebracht bij het Commando Luchtstrijdkrachten.

De totale personele sterkte van het CZSK is 2250 burgers en 8000 militairen; het aantal functies (VTE'n) bedraagt 2192 voor de burgers en 7999 voor de militairen

 

Inhoud

  1. Voorlopers van de Marine

  2. Franse tijd

  3. Koninkrijk der Nederlanden

  4. Nederlands-Indië

  5. Tweede Wereldoorlog

  6. Indonesië

  7. Koude Oorlog

  8. Lijst van huidige schepen

 

Voorlopers van de Marine

Slag bij de Doggersbank

Onder andere door de kaapvaart, maar ook in tijden van oorlog, ontstond de behoefte aan een vloothoofd. Lodewijk van Male, de graaf van Vlaanderen, het gebied dat in die tijd het meest ontwikkeld was in de Nederlanden, stelde in 1356 voor het eerst een admiraal aan. Aanvankelijk een tijdelijke functie maar na verloop van tijd werd de functie van admiraal van Vlaanderen vast.

In de overige gebieden was het echter nog steeds een tijdelijk vloothoofd. Onder de Bourgondiërs werd gepoogd dit te centraliseren. Onder de Habsburgers werd in 1485 Filips van Kleef de eerste admiraal die voor de gehele Nederlanden werd aangesteld. Op 8 januari 1488 werd de Ordonnantie op de Admiraliteit uitgegeven. De gewestelijke belangen kwamen echter vaak niet overeen met die van elkaar of de Habsburgers. Na het uitbreken van De Opstand kwam het in de Republiek tot een decentralisatie in de verschillende Admiraliteiten. In de Spaanse Nederlanden werd de centralisatie wel doorgezet.

In de 18 de eeuw kon de Staatse vloot niet meer op tegen Groot-Brittannië en Frankrijk. Een ambitieus bouwprogramma in de jaren tachtig van de 18 de eeuw kon het rampzalige verloop van de Vierde Engels-Nederlandse Oorlog (1780-1784) tegen Engeland niet keren. Bij de Vrede van Parijs kreeg Engeland het recht op de vrije vaart in de Oost-Indische wateren en had de totale heerschappij op zee.

Franse tijd

De Franse tijd (1795-1813) kenmerkte zich door een verdere achteruitgang van de marine ondanks toepassing van enkele hervormingsvoorstellen. De vijf admiraliteiten werden vervangen door een centrale organisatie, later ministerie in Den Haag. Ondanks de centralisatie liet men vele werven en werkplaatsen - omwille van werkgelegenheid - nog lang bestaan. Uiteindelijk resteerde een bescheiden en neutrale rol, voor de marine in de 19e en het begin van de 20e eeuw beperkt tot patrouilletaken in de Indische wateren.

De oorlogsschepen bleven noodgedwongen binnengaats. Een aantal schepen wist Willem V naar Groot-Brittannië te volgen en andere werden op weg naar of in Indische wateren door de Britten buitgemaakt. Na overgave van een eskader Oost-Indiëvaarders in de Saldanhabaai in 1796 (zie Capitulatie in de Saldanhabaai) en de verloren Zeeslag bij Kamperduin in 1797, was het Vlieter-incident - waarbij schout-bij-nacht Samuel Story zijn eskader overgaf aan de Britten bij De Vlieter in 1799 - de genadeslag voor de Bataafse vloot. Na inlijving bij het Franse Keizerrijk in 1810 kon de marine niet meer zelfstandig opereren.

 

Koninkrijk der Nederlanden

In 1813 eindigde de Franse tijd en ontstond het Koninkrijk der Nederlanden onder koning Willem I. Op 7 december 1813 werd Joan Cornelis van der Hoop tot commissaris-generaal benoemd en later tot minister van Marine en was er weer sprake van een zelfstandige organisatie: eerst de Koninklijke Nederlandse Zeemacht en vanaf 1905 de Koninklijke Marine.

Na het verdwijnen van het linieschip in het midden van de 19 de eeuw wisselden vele scheepstypen elkaar af. De uitvinding van de scheepsschroef eind jaren 30 van de 19 de eeuw bespoedigde de toepassing van stoom voortstuwing. Vanaf 1875 bouwde men stoomschepen waarmee de zeilperiode werd afgesloten. Ook werd hout vervangen door ijzer; ontwikkelingen op artilleriegebied verbeterden het geschut bereik, het kaliber en de trefzekerheid waardoor bepantsering noodzakelijk werd.

Na de Amerikaanse en Oostenrijkse successen kwam het rammen in de tweede helft van de 19e eeuw korte tijd in de belangstelling. Zodoende werd voor de Koninklijke Marine in 1868 de Schorpioen in dienst gesteld. In datzelfde jaar werden 3 zusterschepen door de marine in gebruik genomen: de Stier, de Buffel en de Guina. Dit waren ramtorenschepen en ze vormden een belangrijke modernisering van de vloot. Ze waren bedoeld ter vervanging van de houten schepen met stoom- en zeilkracht en gladloopkanons van de Nederlandse marine. De kanons waren nog voorlaadkanons.

Rond de eeuwwisseling werden torpedo’s en mijnen een geducht aanvals- en verdedigingswapen. Op technisch gebied liep de Koninklijke Marine steeds meer achter bij de Europese mogendheden. Ontwikkelingen als de stoommachine, bepantsering, torpedo's en onderzeeboten werden veel later geïntroduceerd. Zo bouwde de Koninklijke Marine nog pantserschepen toen dat concept door de komst van de slagschepen van het type Dreadnought elders al was achterhaald. Slagschepen, opgenomen in een vlootplan van 1912-1913, kwamen er niet. Nog in 1925 werden kruisers met kanonnen achter schilden in gebruik genomen, terwijl andere marines al gesloten geschutskoepels hanteerden. Bij de bouw van moderne oorlogsschepen gebruikte de marine buitenlandse ontwerpen. Zowel de torpedobootjagers van de Wolf- als van de Admiralenklasse waren op Britse ontwerpen gebaseerd. De eerste onderzeeboot voor Nederland was naar een Amerikaans ontwerp gebouwd.

De onderzeedienst werd opgericht op 21 december 1906. De marine was nu meer bij de tijd: in de jaren 1930 werd een belangrijke technische verbetering gedaan. Luitenant-ter-zee Wichers introduceerde de snuiver-installatie, waardoor onderzeeboten onder water varend op de dieselmotor hun accu's konden bijladen. In 1938 werd dit systeem voor het eerst toegepast. Merkwaardig genoeg liet de Royal Navy dit apparaat in de Tweede Wereldoorlog verwijderen. De Duitsers, die met de snuiver kennis maakten na de inval in Nederland, ontwikkelden het echter verder en rustten er al hun onderzeeboten er mee uit! De Amerikanen ontdekten het systeem aan het eind van de oorlog, toen een Duitse onderzeeboot in hun handen viel en zij beschouwden het als een Duitse uitvinding.

Een andere innovatie was het op 3 assen gestabiliseerde 40 mm luchtdoelgeschut. Door de Hr. Ms. Van Kinsbergen werd dit op 20 augustus 1940 getoond aan de bemanning van de Amerikaanse kruiser Tuscaloosa. Het systeem viel bij de Amerikanen zo in de smaak, dat zij de technische gegevens overnamen en het in de Tweede Wereldoorlog op grote schaal produceerden en toepasten.

Voor de Nederlandse kustverdediging deden kleine scheepstypen als monitors en kanonneerboten dienst. In Nederlands-Indië was lange tijd het schroefstoomschip de kern van de vloot, gevolgd door pantserschepen, torpedoboten, kruisers en onderzeeboten. Tijdens de Eerste Wereldoorlog was de marine hoofdzakelijk in Indische wateren aanwezig. Na de oorlog kreeg de marine een nieuw wapen, het vliegtuig en werd in 1917 de Marine Luchtvaartdienst opgericht. Per 1 september 1928 werd het zelfstandige ministerie van Marine in een nieuw ministerie van Defensie opgenomen. In de jaren 1920 en 1930 kwamen de bezuinigingen op gang wat in 1933 tot een staking en muiterij op Hr. Ms. De Zeven Provinciën leidde. De regering liet er een bom op gooien, dat kostte 23 doden en 14 gewonden.

Nederlands-Indië

Tussen 1783 en 1789 werden voor het eerst marine-eskaders naar Nederlands-Indië gezonden ter ondersteuning van de VOC. In de 19e eeuw, na de opheffing van de VOC, verschoof de hoofdtaak van de Nederlandse zeemacht naar Nederlands-Indië. Dit was mogelijk door beperking van de taak in Europa tot kustverdediging.

Op bombardementen op Algiers na en enige schermutselingen tegen de Zuidelijke opstandelingen tussen 1830 en 1832, bleef Nederland tot de Tweede Wereldoorlog neutraal. In Indië legde de zeemacht zich, naast de verdediging van het gebied, toe op de bestrijding van piraterij en ondersteuning van troepen in het binnenland en buitengewesten. Er was een Auxiliair eskader van wisselende schepen actief in Azië ten behoeve van vlagvertoon en ter assistentie van de Indische Militaire Marine. De werkzaamheden van het Nederlands eskader breidden zich echter zo uit dat in de tweede helft van de 19e eeuw bijna 60% van schepen en personeel in Indië verbleef.


Tweede Wereldoorlog

Zowel voor de Eerste als de Tweede Wereldoorlog bestonden er plannen voor de bouw van slagschepen. In 1940 werd het Slagkruiserplan aangenomen. Dit omvatte de bouw van 3 slagkruisers (of cruiser-killers; Design 1047), voor verdediging van Nederlands Oost-Indië. Binnen de marine was dit plan omstreden, men voorzag problemen met het bemannen van dergelijke schepen. Het zou een grote aanslag zijn op het beschikbare personeel. Sommige officieren in de marine top wilden de beschikbare fondsen ook liever besteden aan kleinere schepen en vliegtuigen, die sneller beschikbaar zouden zijn. De Duitse inval, enkele maanden later, boorde dit plan de grond in.

In het begin van de jaren 1930 was het vlootplan Deckers aangenomen - de toenmalige Minister van Marine. Een bouwprogramma voor 1 lichte kruiser, 2 flottielje leiders, 4 torpedobootjagers en enkele onderzeeboten. Niet alle schepen uit dit plan konden voor de oorlog gerealiseerd worden. De Koninklijke Marine ging de oorlog in met 3 lichte kruisers, 2 flottielje leiders, acht torpedobootjagers, ook een klein aantal torpedoboten en kanonneerboten en een twintigtal onderzeeboten.

Tijdens de oorlog zetten eenheden van de marine de strijd tegen Duitsland en Japan voort in geallieerd verband. Nederlandse eenheden werden gecoördineerd vanuit het (opnieuw verzelfstandigde) Ministerie van Marine in Londen en de hoofdkwartieren op Ceylon en in Australië. Wereldwijd werden Nederlandse eenheden ingezet voor troepentransport, konvooien en acties op vijandelijke doelen. Er werden zware verliezen geleden, vooral bij de verdediging van Nederlands-Indië. Na de Slag in de Java zee op 27 en 28 februari 1942, toen de Combined Striking Force van de ABDACOM onder bevel van schout-bij-nacht Karel Doorman werd verslagen, was een grote rol van de marine niet meer mogelijk. Individueel bleven schepen, zoals de kruiser Tromp en meerdere onderzeeboten, in het Verre Oosten successen boeken. Zo zonken een klein aantal onderzeeboten, die in West-Australië waren gestationeerd, meer Japanse schepen in de eerste paar weken van de oorlog, dan de Britse en Amerikaanse marine gezamenlijk. Hiermee verdiende admiraal Helfrich zijn bijnaam "Ship-a-day Helfrich". Zowel de Britten als de Amerikanen waren overigens van mening dat de aanpak van deze Nederlandse admiraal veel te agressief was. Later in de oorlog scoorden Nederlandse onderzeeboten nog enige opmerkelijke successen, waaronder het zinken van een Kriegsmarine U-boot in de Middellandse zee. Relatief gezien werden echter de meeste van die successen geboekt in Aziatische wateren. Verder waren onderzeeboten ingezet in de Middellandse Zee en werden de kanonneerboten Flores en Soemba bij de landingen op Sicilië en later bij Normandië ingezet. Tijdens de oorlog kwamen naar Engels voorbeeld voor het eerst vrouwen (Marva's) in dienst. Pas in 1981 integreerde deze Marine Vrouwenafdeling geheel in de Koninklijke Marine.

Indonesië

Na de oorlog waren de verhoudingen tussen het moederland en zijn kolonie drastisch veranderd. De uitroeping van de Republiek Indonesia, twee dagen na de Japanse capitulatie, haalde een streep door de plannen het koloniale gezag te herstellen. Na vier jaar strijd werd Nederland eind 1949 gedwongen de soevereiniteit over te dragen aan de Republiek der Verenigde Staten van Indonesië. De marine leverde een bescheiden bijdrage aan de dekolonisatieoorlog. Na de soevereiniteitsoverdracht verloor de marine haar voornaamste werkterrein in de Oost. Tot 1962 was de marine nog aanwezig in Nederlands Nieuw-Guinea maar de bescherming van dit gebied was van ondergeschikt belang.

Koude Oorlog

De marineleiding in Den Haag had de taak in de Oost het liefst direct na de oorlog afgestoten. Het materieel dat in de Indische archipel werd ingezet was ongeschikt voor de beoogde wereldwijde taak. De naoorlogse opvattingen over de wereldwijde oriëntatie en omvang van de vloot waren ook onrealistisch. De periode na de Tweede Wereldoorlog stond vooral in het teken van de Koude Oorlog en de lidmaatschappen van de West-Europese Unie en de NAVO en in dit verband voerden land en luchtmacht de boventoon. Na de Koreaanse Oorlog (1950-1953) kreeg de marine meer waardering. De politiek steunde de opbouw van een vloot met 2 smaldelen. Met de lessen van de oorlog in het geheugen werd een voor die jaren moderne vloot opgebouwd rond een licht vliegdekschip Hr. Ms. Karel Doorman, 2 lichte kruisers, 12 onderzeebootjagers, 8 onderzeeboten en diverse mijnenvegers. Ook had de toenmalige MLD enkele tientallen vliegtuigen en helikopters beschikbaar.

De jagers hadden rondzoekradars voor lucht- en zee doelen, in die tijd nog niet gebruikelijk. Hoewel de schepen van Nederlands ontwerp waren, werd in de jaren zestig gebruikgemaakt van een Brits ontwerp voor de bouw van nieuwe fregatten (Van Speijkklasse). Ook kreeg de marine in die periode voor niets grote aantallen overtollig Amerikaans materieel i.h.k.v. het MDAP programma, zoals fregatten (Van Amstelklasse), korvetten (Roofdierklasse), mijnenvegers, onderzeeboten en vliegtuigen voor de MLD.

In 1962 raakte de marine betrokken bij een conflict tussen Nederland en de Republiek Indonesia over Nieuw-Guinea. Hierbij werd tijdens de Slag bij Vlakke Hoek de Indonesische torpedoboot Matjan Tutul door Nederlandse schepen beschadigd.

Direct had de overdracht van Nieuw-Guinea aan Indonesië gevolgen voor de samenstelling van de marine. Het operatiegebied van de marine werd beperkt tot Europa en de noordelijke Atlantische Oceaan. Men richtte zich op beveiliging van de scheepvaartroutes op de Atlantische Oceaan en onderzeebootbestrijding. Omdat een vliegdekschip hiervoor niet belangrijk en bovendien te duur was, werd het in 1968 verkocht en vervangen door Breguet Atlantic patrouillevliegtuigen die vanaf land opereerden.

 

Lijst van huidige schepen

Fregatten

Karel Doorman klasse

  1. Zr.Ms Van Speik      (F828)
  2. Zr.MS Van Amstel  (F831)

 

Luchtverdedigings  fregatten 

De zeven Provinciën klasse

  1. De zeven Provinciën     (F802)
  2. Tromp                                    (F803)
  3. De Ruyter                            (F804) 
  4. Evertsen                               (F805)

 

Onderzeeboten

Walrus klasse

  1. Walrus
  2. Zeeleeuw
  3. Dolfijn
  4. Bruinvis

 

Maritieme bevoorrading Schip  en die  leverend ook  ondersteuning bij amfibische operaties

Karel Doorman klasse

  1. Zr.Ms Karel Doorman    (A833)

 

Schepen die de volgen functie's hebben Troepentransport, helikopterplatform, commando-, communicatie- en hospitaalfaciliteiten

Rotterdam Klasse

  1. Zr.Ms Rotterdam (L800)

Johan de Witt klasse

  1. Zr.Ms Johan de Witt   (L801)

 

Zee patrouille boten 

Holland klasse

  1. Holland        (P840)
  2. Zeeland        (P841)
  3. Friesland     (P842) 
  4. Groningen  (P843)

 

Mijnenjagers 

Alkmaar klasse

  1. Makkum
  2. Schiedam
  3. Urk
  4. Zierikzee
  5. Vlaardingen
  6. Willemstad

 

 

 

 

Rating: 3.6666666666667 sterren
3 stemmen